New York Magazine
| New York | Robert Moor | 08 februari 2017‘Als ik deze hele eeuw in één beeld zou moeten samenvatten’, schreef romanschrijver J.G. Ballard in 1971, ‘dan zou ik een bekend alledaags beeld nemen: een man in een auto die over een snelweg naar een of andere onbekende bestemming rijdt. Bijna elk aspect van het moderne leven, goed of slecht, is daarin gevat: snelheid, drama en agressie, de wereld van de reclame en consumptiegoederen, techniek en massaproductie, en de gemeenschappelijke ervaring van het gezamenlijk door een uitgebreid bewegwijzerd landschap reizen.’ Met andere woorden: het leven is een snelweg. En die snelweg was volgens Ballard een bloedige maar prachtige chaos.
Ballard was destijds nog een relatief obscure auteur van sciencefictionromans over een toekomst vol heftige ecologische crises (droogte, overstromingen, orkanen) en krankzinnige geweldsuitbarstingen. Maar rond 1970 raakte hij vooral gefascineerd door de ouderwetse techniek van de automobiel. Auto’s hadden voor hem een sterke, mythische aantrekkingskracht. Hij was opgegroeid in Shanghai, waar hij in de watten werd gelegd en elke dag door een chauffeur naar school werd gebracht in een grote, Amerikaanse Packard. Totdat de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog Shanghai binnenvielen en de auto in beslag namen, waardoor de familie zich voortaan per fiets moest verplaatsen. Ballard was toen elf jaar. Een paar jaar later werd zijn wereld nog kleiner: hij werd geïnterneerd in een Japans concentratiekamp. Toen hij twee jaar later uit dat kamp kwam, had hij een diepgewortelde afkeer van prikkeldraad en een grote voorliefde voor kolossale Amerikaanse auto’s.