El Faro
| San José (Costa Rica) | Carlos Dada | 23 augustus 2016Daniel Ortega, voorman van de sandinistische guerrillabeweging FLSN, die eind jaren zeventig een einde maakte aan de door Washington gesteunde dictatuur van de Somoza’s, begint verdacht veel op zijn voorgangers te lijken. In de tien jaar dat hij in Nicaragua aan de macht is, kreeg zijn bewind autoritaire trekken. Met zijn vrouw als running mate stevent hij af op een dynastie.
‘Waarvoor dient revolutionaire poëzie?’ vroeg Roque Dalton zich af. ‘Om te zorgen dat er dichters komen, of om te zorgen dat er een revolutie komt? Roque was al dood toen zijn vraag in 1979 in Managua werd beantwoord: om te zorgen dat de dichters een revolutie ontketenen en dat de revolutie ervoor zorgt dat er dichters komen. Want de sandinistische revolutie was een revolutie van dichters, een zangberg waar Ernesto Cardenal, Mejía Godoy, Sergio Ramírez, Gioconda Belli en Rosario Murillo (jawel, Rosario Murillo, dichteres) hof hielden. Schrijvers, journalisten, singer-songwriters… Zelfs [de Nicaraguaanse president] Daniel Ortega deed een gooi naar de poëzie, en meerdere van zijn gedichten droegen de lof weg van schrijvers als Salman Rushdie.