The New York Times Magazine
| New York | Bret Easton Ellis | 05 november 2015In januari verschijnt The Hateful Eight, de nieuwste van Quentin Tarantino. Stadgenoot en schrijver Bret Easton Ellis sprak hem in L.A. over zijn film, gedeelde liefdes en de kritiek van zwarte recensenten.
‘Ik heb ooit in een boek over Bette Davis gelezen dat iedereen die een interview geeft met drank op, een verdomde idioot is. Toen ik dat las, dacht ik: o mijn God, ze heeft gelijk! Waar ben ik mijn hele carrière mee bezig geweest?’ Quentin Tarantino biedt me een glas rode wijn aan uit een fles die hij nog niet zo lang geleden heeft opengetrokken en
die ongeveer halfvol is wanneer ik op een warme augustusavond arriveer bij zijn huis, hoog in de
Hollywood Hills, met uitzicht op de groene bergkammen. ‘Ik hoop maar dat jij ook een idioot bent!’
We zitten aan een tafel bij het zwembad, aan de achterkant van het grote huis met her en der een aanbouw dat hij in 1996 kocht toen hij aan Jackie Brown werkte. Tarantino draagt baggy jeans met een bruine hoodie. Als je iemand een filmnerd zou kunnen noemen is het Tarantino wel – ik ken niemand met zo veel encyclopedische kennis op filmgebied – en het duurt dan ook niet lang of we hebben het over onze gedeelde bewondering voor de recensente Pauline Kael.
Kael, die een belangrijke invloed heeft gehad op Tarantino, was een groot liefhebber van een soort trash art die de scheiding tussen kunst en dagelijks leven opheft. Voor Kael konden daar zowel buitenlandse regisseurs van de oude stempel onder vallen (zoals Max Ophüls en Satyajit Ray) als non-conformistische nieuwkomers (zoals Sam Peckinpah en Brian De Palma), terwijl Kael geen goed woord overhad voor de veel beschaafdere Amerikaanse cinema uit die tijd; we zijn het erover eens dat ze veel vitaler en interessanter was in de jaren zeventig dan in de jaren tachtig. ‘De film stelde toen niet zo veel voor – zij was beter dan de films,’ zegt Tarantino, die vindt dat de jaren tachtig een dieptepunt waren voor de Amerikaanse film. ‘Maar,’ voegt hij eraan toe, ‘een van de gekke dingen, als je terugkijkt op die recensies uit de jaren zeventig, is dat ze sommige fantastische films ongenadig heeft neergesabeld. Ze trok echt van leer tegen Don Siegel omdat hij Charley Varrick had gemaakt.’
Natuurlijk kan het zijn dat je Charley Varrick helemaal niet zo’n fantastische film vindt (als je er überhaupt al iets van vindt), maar door Tarantino’s gedrevenheid ga je toch denken: Heb ik iets gemist?