In Libanon keren jongeren zich steeds feller tegen de maffiose politieke kaste, die zich niets aantrekt van wat het volk wil.
In Libanon is het woord ‘politicus’ een belediging. Voor fatsoenlijke Libanezen, die geen vleiers en meelopers zijn, is een politieke functie synoniem met verwerpelijk gedrag, diefstal en criminaliteit. Het is weliswaar een kenmerk van populisme om je af te zetten tegen politici, maar de Libanese politici doen er dan ook alles aan om het volk zo ver te krijgen. Deze politici, die oorlogen en haatgevoelens steeds weer aanwakkeren, die oproepen tot sektarisme, die zich storten op het neoliberalisme, die iets heilig verklaren wat uiteindelijk altijd neerkomt op heiligverklaring van hun eigen persoon, wier positie berust op geld en ‘verzet’ [verwijzing naar het programma van Hezbollah] maar vooral op de hechte banden van hun gemeenschap, doen niets anders dan zichzelf in stand houden.
Deze categorie politici is in de jaren negentig op maffiose wijze ontstaan, op grond van bloedbanden. Door de verdeling tussen de ‘families’ is er een politieke klasse ontstaan die verdeeld is in twee takken. De ene is opgericht door Ghazi Kanaan en Abdel-Halim Khaddam [twee Syriërs die in de jaren 1980-1990 belast waren met het dossier-Libanon], en de andere door Rustum Ghazaleh [hoofd Syrische inlichtingen in Libanon tot 2005].
De gemeenschappelijke aanpak van deze politieke klasse, die steeds ongevoeliger is voor de burgers wier levenstandaard inmiddels is gedaald tot de armoedegrens, bestaat erin hun aanhangers één of twee maal per jaar in Beiroet bijeen te roepen om hun leiders, die zich prinsen voelen, toe te juichen. Dit ritueel is gericht op instandhouding van de kudde als natuurlijke politieke praktijk. [Heel wat politici hebben hun zoon of schoonzoon benoemd tot opvolger].