The New Yorker
| New York | 26 augustus 2014Zangeres Nina Simone (1933-2003), over wie een controversiële film is gemaakt, was een boegbeeld van de burgerrechtenbeweging. Met bijtende protestsongs streed ze tegen de onrechtvaardigheid die haar Afro-Amerikaanse volk te verduren kregen. Een strijd die, getuige de recente gebeurtenissen in Ferguson, nog lang niet gestreden is.
‘My skin is black’, zo begint het verhaal van de eerste vrouw, ‘my arms are long’. En, op een langzaam en bonkend ritme, ‘my hair is woolly, my back is strong’. Zo begon Nina Simone in 1965 in een Nederlandse club een lied dat ze had geschreven over wat zij ‘Four Negro Women’ noemde, voor een jong, geheel blank en ademloos publiek. ‘And one of the women’s hair,’ ging ze verder, terwijl ze licht met haar hand over haar eigen woolly afrokapsel streek, ‘is like mine’. Alle vier de vrouwen in het lied hebben een naam. Aunt Sarah is oud, en haar sterke rug heeft haar alleen maar geholpen ‘to take the pain inflicted again and again’. De gele huid en het lange haar van Sephronia zijn het gevolg van het feit dat haar blanke vader haar moeder heeft verkracht – ‘Between two worlds I do belong’ – en Sweet Thing, die prostituee is, heeft een lichtbruine huid en een lach zo vol bravoure dat sommige van haar gretige Hollandse toehoorders zo dom waren om terug te lachen. En toen sloeg Simone toe met de laatste en meest strijdbare van de vier vrouwen, met de onwaarschijnlijke naam Peaches. ‘My skin is brown,’ gromde ze woest, ‘my manner is tough. I’ll kill the first mother I see. Cause my life has been rough.’ Het lied is het verhaal van zwarte vrouwen in Amerika, maar het is ook een verhaal over lang onderdrukte en uiteindelijk onbeheersbare woede.