Orion Magazine
| Great Barrington | Zhengyang Wang | 01 november 2024De onderneming Tianhong Silk produceert samen met maar liefst vierduizend lokale huishoudens een indrukwekkende hoeveelheid zijdedraad, lang genoeg om tot aan de zon te reiken.
De Chinese provincie Sichuan, een vochtige, geheel door land omgeven streek ten oosten van het Tibetaanse Plateau, is ’s werelds grootste producent en exporteur van zijde – een miljardenindustrie die in 2023 een exportwaarde had van bijna honderd miljoen euro. De crème de la crème is Tianhong Silk Co, Ltd., een privéonderneming die samenwerkt met vierduizend lokale huishoudens op ruim drieduizend hectare moerbeivelden. Samen produceren ze jaarlijks meer dan honderdvijftig ton zijdedraad uit zeshonderd miljoen cocons van de zijdevlinder – lang genoeg om tot aan de zon te reiken. Tianhong exporteert naar chique Europese modehuizen zoals Louis Vuitton, Gucci en Armani.
In 2023 werd Tianhong het eerste Fair Trade-gecertificeerde bedrijf op het Chinese vasteland. Volgens de Europese beoordelaars is het bedrijf niet alleen ecologisch duurzaam, maar ook sociaal rechtvaardig voor de boeren. Verrassend, als je bedenkt dat de zijdecultuur in de Chinese geschiedenis verre van sociaal was. Zijde was alleen voor aristocraten en fungeerde als betaalmiddel en statussymbool. De zijdecultuur is arbeidsintensief en er zijn enorme stukken land voor nodig, voor de moerbeibomen. In alle keizerlijke dynastieën was de zijdeproductie een staatsaangelegenheid. Zelfs in de begindagen van het communistische China werkten boeren in communes om voor de staat zijde te produceren. Borduurwerk was een van de meest prestigieuze geschenken die de jonge republiek kon overhandigen aan buitenlandse beroemdheden. Tijdens hun bezoek aan Moskou in 1949 bijvoorbeeld, hadden Mao en zijn delegatie niet alleen porselein, jade en ivoor bij zich, maar ook borduurwerk.
Het ironische van de zijdecultuur is dat gewone mensen bijna nooit zijde dragen
Maar toen China in de jaren 1980 de vrije markt toeliet, gingen de boeren zelf hun handelsgewassen kiezen, of ze stopten helemaal met landbouw. Het ironische van de zijdecultuur is dat gewone mensen bijna nooit zijde dragen. Nu ze niet meer aan quota’s hoefden te voldoen en er nauwelijks binnenlandse vraag was, verruilden de boeren hun velden voor de sweatshops aan de kust. Het eindeloze groen van de moerbeiboomgaarden, ooit zo typerend voor het platteland van Sichuan, verdorde. De braakliggende velden herinnerden aan een tijdperk waarin onze relatie met de natuur de verbinding vormde tussen staat en levensonderhoud.
Hoe vond Tianhong Silk een postmoderne niche voor deze ouderwetse traditie? Hoe zorgde het bedrijf ervoor dat er weer boeren – en groen – op het platteland kwamen, en hoe slaagde het erin een luxeproduct te maken op een eerlijke en winstgevende manier? In september 2023 nam ik contact op met het bedrijf en vroeg of ik kon komen voor een kao cha, een vage Chinese term waarvan de betekenis zweeft tussen officiële inspectie en academische casestudy. Ik regelde dat ik zeven dagen door kon brengen bij Tianhong en de coconboeren met wie ze samenwerken, om met eigen ogen te zien hoe zijde wordt geproduceerd. Zou ik een Potemkin-dorp aantreffen of een herboren traditie zien stralen?
Dag 1
De coconkwekerij
Eindeloze rijen moerbeibomen van 3 meter hoog staan op schouderbreedte van elkaar. Hun ranke takken reiken naar de zon maar buigen door onder het gewicht van de bladeren, die aan het uiteinde fris geel zijn en dichter bij de stam sappig basilicumgroen. Midden in die groene zee staat het metalen frame van een kwekerij. Deze is uitgerust met zonneschermen, sproeiers, ventilatoren en een opslagruimte vol kalksteen in poedervorm. Als ik door het groen ernaartoe waad, zie ik onder witte plastic dakpannen stapelbedden met vier verdiepingen, die gerangschikt staan zoals in een barak: vijf rijen met acht gangpaden ertussen. Op elk van de queensize bedden van bamboe liggen drieduizend zijderupsen, die zich tegoed doen aan stapels sappige, vers geplukte moerbeibladeren.
Over een week zal elk van deze rupsen, een ras dat volledig mannelijk is, een zijden cocon om zich heen hebben gesponnen, waarin hij zal dromen dat hij vleugels krijgt. Met een waar feestmaal bereidt hij zich voor op dat moment. De half miljoen zijderupsen in deze coconfabriek consumeren drieduizend kilo groenvoer per dag. De rupsen wentelen zich in de bladeren, en het ruikt hier naar petrichor.
Om de hoogste kwaliteit grondstof voor zijde te verkrijgen en de leveranciers – de coconboeren – te ondersteunen, heeft Tianhong geïnvesteerd in de infrastructuur. Aangezien de boeren alleen winst maken door cocons te verkopen aan het bedrijf, verwelkomen ze elke inspanning die hen helpt hun productie te verbeteren. Het bedrijf en de coconboeren zijn partners – een symbiotische relatie.
Om genoeg te kunnen plukken voor één dag zijn ze al om vier uur ’s ochtends begonnen
Ik vergezel Hu Qiyong, hoofd productie bij Tianhong, op een routine-inspectie. Hu is pas afgestudeerd en gespecialiseerd in de zijdecultuur – precies de persoon die het bedrijf nodig had. Voor hij hier manager werd, werkte hij al in diverse zijderupskwekerijen in heel China. Hij zwaait naar Deng Mingyang, de 37-jarige eigenaar van deze kwekerij, die samen met een paar arbeiders een kar vol moerbeibladeren voortduwt. Ze moeten op hun tenen staan om de bladeren op de bovenste bedden uit te kunnen spreiden. Om genoeg te kunnen plukken voor één dag zijn ze al om vier uur ’s ochtends begonnen.
Het is schemerig in de coconfabriek en Hu Qiyong schijnt met een zaklamp over de rupsen. Hun vetweefsel heeft in het licht een jadeachtige glans; dat komt door hun veganistische dieet met een hoog chloroplastgehalte. Hu blijft ze scannen met zijn lamp: als hij per bed meer dan vijf exemplaren vindt die niet goed groeien, beoordeelt hij de productie van eigenaar Deng als ondermaats.
Na de inspectie bedankt Hu de eigenaar en rijdt hij snel weg. De jonge productiemanager moet nog in 14 dorpen van het district Fucheng 334 coconkwekerijen inspecteren, die allemaal in hun eigen groene oase liggen.
Dag 2
De broedplaats
Alle coconboeren krijgen hun zijderupsen uit de broedplaats van Tianhong, die gevestigd is in een Sovjet-doos van drie verdiepingen. In het kantoor op de begane grond stopt Jia Yanfang, een manager van middelbare leeftijd, cijfers in een Excel-sheet. De grootste uitdaging van het werken met vierduizend coconboeren is het zodanig verdelen van de eieren dat elke boer er net genoeg krijgt, vertelt ze. Als alle huishoudens hun eieren op dezelfde dag zouden ontvangen, zouden de kleine gulzigaards twintig dagen later zo uitgehongerd zijn dat er in de hele regio niet genoeg moerbeiboomgaarden zouden zijn om ze te voeden. Dus worden de eieren van april tot de herfst volgens schema uitgebroed, in veertien cohorten. Elke coconkwekerij krijgt gemiddeld vier voorraden, al kunnen ze er zoveel aanvragen als ze willen.
Verderop in het kantoor zit Hou Ya, een technicus van in de twintig, te rommelen met een microscoop. De ontdooide en geïnsemineerde eitjes worden verzonden vanuit een geheim nationaal depot (een soort spermabank voor zijdevlinders) en arriveren in platte plastic platenhoezen die elk vijfentwintigduizend donkere, minuscule eitjes bevatten die over elkaar buitelen als silica-gelbolletjes. Op de albumhoes staat de herkomst – vandaag heeft de mannelijke lijn codenaam Chuanshan (de bergen van Sichuan) en de vrouwelijke lijn codenaam Shushui (de rivieren van het koninkrijk Shu). Technicus Hou giet enkele eieren in een zoutzuuroplossing, die meteen het buitenste vlies wegvreet. Zo kan ze het embryonale ontwikkelingsstadium van de zijderupsen onder de microscoop bepalen. Deze partij, zegt ze, lijkt meer op mijten dan op springstaarten. Het betekent dat ze, met een optimale temperatuur van 25,5°C en 78 procent luchtvochtigheid, binnen vier dagen uit zullen komen. Ik vraag haar hoe deze cijfers bepaald worden. ‘Trial and error,’ zegt ze en laat me een instructiehandleiding met ezelsoren zien.
Over vier dagen worden de minuscule larven verspreid over honderdtwintig kweekkamers in het district Fucheng. Daar zitten kwekers die gespecialiseerd zijn in het opkweken van zijderupsen tijdens hun eerste twee vervellingen, wanneer ze het meest kwetsbaar zijn voor infecties. Pas daarna gaan ze naar de naburige coconkwekerijen voor nog twee vervellingen. Dankzij deze arbeidsverdeling kunnen de boeren in kortere tijd sterkere zijderupsen kweken. Dat is heel anders dan bij de traditionele zijderupstelers, die alles intern doen: uitbroeden, opkweken en zelfs de zijde haspelen.
Het kan gebeuren dat een virusinfectie door de broedruimte waart en de voorraad voor wel tien coconkwekerijen vernietigt. Het bedrijf voorziet elke teler routinematig van 10 procent meer broedsels dan de coconkwekerijen in de buurt besteld hebben. Als dan een broedplaats niet kan leveren, vullen naburige telers de verwoeste voorraad aan met hun overschot om ervoor te zorgen dat alle coconboeren genoeg zijderupsen krijgen.
Dag 3
De coconcentra
Het jaarlijkse gezinsinkomen van de coconboeren van Tianhong bedraagt bijna twintigduizend euro, twee keer zo veel als het gemiddelde inkomen van hun collega’s die gewassen verbouwen. Ze verkopen hun cocons aan een van de zes Tianhong-coconcentra in Fucheng. Op verkoopdagen blokkeren elektrische driewielers met emmers vol cocons de anders zo rustige landwegen.
Het bedrijf betaalt ongeveer 9 euro per kilo, maar de exacte prijs wordt bepaald door de kwaliteit, nadat de cocons zijn gesorteerd en beoordeeld; er zijn twintig klassen. Grote, goed gevormde en gave cocons leveren de hoogste kwaliteit zijde op. Tianhong stelt kwaliteit boven kwantiteit en geeft daarom een bonus aan de boeren met de beste cocons, dus niet aan de boeren met de hoogste opbrengst. De coconkwekerij van Deng zal tijdens de verkoop dit seizoen uiteindelijk 9000 euro opbrengen.
In een coconcentrum in de plaats Jinfeng zie ik nóg een innovatie van Tianhong: aan de overkapping hangt een groot tv-scherm waarop per verkoper de hoeveelheid verkochte cocons en de klasse staan vermeld: Wang Guohua, 80 kilogram, klasse 17, enzovoorts. Hu, de jonge productiemanager, geeft er een positieve draai aan: ‘Op deze manier komen de dorpelingen er snel achter wie bij hen de beste coconkweker is, zodat ze van elkaar kunnen leren.’ Maar deze informatie zorgt ook voor grote psychologische druk. Geen enkele boer wil erom bekendstaan dat hij onder de maat presteert. Dan lijd je gezichtsverlies, en dat is funest op het Chinese platteland.
Stapels cocons zo groot als pingpongballen puilen eruit, en voor ik het weet sta ik tussen een dikke, zachte laag harige bolletjes
In het coconcentrum van Jinfeng worden de gesorteerde cocons op een lopende band gestort en door een industriële droger geleid. Daar worden de zijderupspoppen, samen met eventueel onzichtbaar ongedierte, uitgedroogd. Een eiwitachtige stank hangt in de lucht. Op de eerste verdieping van een rood betegelde opslagruimte worden de gedroogde cocons verpakt in jute zakken en 7 meter hoog opgestapeld. Toen ik er op bezoek was, lagen in de opslag zevenhonderd zakken, met minstens dertig miljoen cocons.
Hu maakt een zak open. Stapels bleke cocons zo groot als pingpongballen puilen eruit, en voor ik het weet sta ik tussen een dikke, zachte laag harige bolletjes. Ik mag erin scheppen en ermee gooien alsof het een sneeuwbalpartijtje is. Ze zijn onbreekbaar, ook al voelen ze zacht en kneedbaar aan. Zijde heeft een grotere treksterkte dan staal, en een cocon openbreken is moeilijker dan een telefoonboek doormidden scheuren.
Dag 4
De haspelfabriek
Zestien kilometer ten oosten van Fucheng bevindt zich de haspelfabriek van Tianhong, pal in het midden van de plaats Fenggu. De fabriek werd in 1979 opgericht door de gemeente. Dit soort lokale overheidsbedrijven kwamen goed van pas toen het China van na Mao overging van een planeconomie naar een vrije markt. Tianhong nam de fabriek in 2012 over en verlegde de focus van het bedrijf: van coconexporteur naar zijde-exporteur met een eigen bron van cocons. Deze overgang was in het voordeel van de coconboeren, omdat de distributeurs die voorheen de cocons aan de haspelfabrieken verkochten en een deel van de opbrengst opstreken, uit de productieketen vielen, zodat de boeren veel meer winst konden maken.
Fabrieksmanager Liang Enwei, die verantwoordelijk is voor honderdtwintig arbeiders, wacht me op bij de poort. Liang kwam in 1986 bij de fabriek in dienst op een van de afdelingen en heeft zich opgewerkt.
Hij laat me zien hoe er van de cocons zijdedraad wordt gemaakt. We beginnen bij het laadperron, het kwaliteitscontrolestation, de ketel en de hangar met grote haspelmachines die doen denken aan de lopende band van een sushibar. Zestig robotarmen pakken de cocons op, die langsdobberen in riviertjes van kokend water. De robots ontrafelen de cocons, die wel iets weghebben van hangende jojo’s. Door onzuiverheden in het zijdegaren raakt de haspel soms verstopt. Dan moeten de draden met de hand worden afgeknipt en opnieuw worden vastgemaakt. Dat werk wordt gedaan door vrouwelijke werknemers, die met een schort voor rond de gevaartes redderen en met opgeheven handen de draden weer vastmaken als feeën die toverformules uitspreken.
Het gehaspelde garen wordt nu rond spoelen gewikkeld en in strengen gevlochten. Dit gebeurt in een helder verlichte kamer, waar zich waarschijnlijk het meest verafgode artefact van deze hele fabriek bevindt: twee glimmende ijzeren staven die al sinds de oprichting van het bedrijf een halve eeuw geleden worden gebruikt. Als Lian en ik binnenkomen, staan een man en een vrouw haastig op en willen al bijna salueren. ‘Laat hem zien hoe het werkt,’ zegt Lian, waarop ze elk een ijzeren staaf beetpakken en de zijden strengen draaien alsof ze brooddeeg in elkaar vlechten. Terwijl het duo in perfecte harmonie samenwerkt, zie ik voor het eerst de groenige glans van een bundel zijdengaren, die met een diepgouden gloed en schitterend als zilver golvend tussen de handen van de man en de vrouw beweegt. Vervolgens vouwen ze vier bundels samen en plaatsen die onder een mechanische pers. Pers! (Een harde dreun.) Laat los! (Opnieuw een harde dreun.) De vier bundels zijn samengeperst tot een plat pakketje en zeven van dit soort pakketjes worden vervolgens weer zorgvuldig verpakt. Liang plakt er het label ‘Tianhong regenboogzijde’ op. Deze partij weegt vijf kilogram en bevat de droom van twintigduizend zijderupsen. Klaar voor de export.
Ik vraag Liang naar zijn mening over de transitie van een gemeentelijke fabriek die nooit aan het buitenland verkocht naar een particuliere onderneming die uitsluitend voor de export produceert. Nopen privatisering en export hen tot het produceren van betere zijde? Liang lijkt gekwetst door mijn vraag. ‘Helemaal niet,’ zegt hij, ‘we hebben altijd de hoogste kwaliteit zijde gemaakt.’
Dag 5
De boomgaarden
Het hoofdkwartier van Tianhong op het platteland van Fucheng is ontworpen als een park. Het bestaat uit een kantoorgebouw, een tentoonstellingsruimte vol borduurwerk, een gastenverblijf (waar ik voor het eerst in mijn leven onder een zijden deken slaap), een visvijver, een personeelskantine en tien hectare moerbeibomen. Deze moerbeisoort draagt zoete, sappige vruchten die eetbaar zijn voor de mens; de bladeren zijn voor zijderupsen te taai.
Elk jaar in mei opent het hoofdkantoor zijn deuren zodat het publiek meer kan leren over de zijdeproductie en moerbeien kan plukken. De bladeren worden gedroogd voor thee, met een zoete nasmaak die het midden houdt tussen matcha en jasmijn. In de winter worden de lange moerbeitakken gesnoeid en gebruikt om oesterzwammen op te kweken. Dankzij deze nevenactiviteiten overleefde het bedrijf de financiële crisis van 2008, toen de prijs van ruwe zijde de dag na het faillissement van Lehman Brothers met 30 procent daalde, en dat zonder een cent overheidssteun.
‘Toen mijn moeder de akkers veranderde in moerbeiboomgaarden, kwamen de vogels terug’
‘We kunnen geen pesticiden gebruiken op moerbeien,’ legt Xue Yi uit. Zij is de vicemanager van Tianhong en dochter van de oprichter. Zoals veel kinderen van de ondernemende nouveau riche in China, heeft ze gestudeerd en gewerkt in de Verenigde Staten (computertechniek). Ze keerde terug naar het platteland om bij het familiebedrijf in de leer te gaan. Trouw aan haar Amerikaanse opleiding bezingt ze de voordelen van de biologische landbouw. ‘Toen mijn moeder de akkers veranderde in moerbeiboomgaarden, kwamen de vogels terug omdat we geen pesticiden gebruikten,’ vertelt ze. De overvloed aan rupsen in het gebied heeft wellicht ook een handje geholpen.
Xue doelt op overheidsbeleid dat bekendstaat als landoverdracht. In het begin van de jaren 2000 vertrokken veel boeren naar fabrieken aan de kust, terwijl hun boerderijen in het binnenland onbewerkt achterbleven. De overheid gaf particuliere ondernemingen groen licht om met die boeren te onderhandelen over pachtovereenkomsten. Zo konden gescheiden braakliggende gronden samengevoegd worden voor ‘gemoderniseerde’ landbouw. (Sommigen noemden ze ‘plantages’. Kon men nog verder afwijken van het socialistische pad?) Tianhong pachtte in heel Fucheng grote stukken landbouwgrond om er gestandaardiseerde coconkwekerijen op te bouwen en moerbeiboomgaarden aan te planten. Toen sommige boeren na jaren aan de kust te hebben gewoond terugkeerden naar hun dorp, nodigde het opgebloeide, frisgroene land hen uit om (weer) coconboer te worden, terwijl ze daarnaast huur bleven innen van hun pachtcontracten. Het beleid trok ook niet-grondeigenaren aan, die van Tianhong een stukje land konden huren om er een coconkwekerij te beginnen.
Dag 6
De oprichter
Als ik Yang Huijun ontmoet, de oprichter van Tianhong, draagt ze een zijden sjaal en een grote zonnebril. Ze is elegant, tenger en pittig, een dame uit een Wong Kar-wai-film. Yang vertelt me hoe het allemaal begonnen is. In 1984 werd ze na haar studie zijdecultuur geplaatst bij het gemeentelijke distributiecentrum voor cocons van Fucheng. Ze werd aangesteld als ‘verbindingstechnicus’ voor huishoudens die zijderupsen kweekten. Zeventien jaar later, toen de lokale coconproductie ineenstortte en boeren hun land achterlieten, werd ze benoemd tot manager van het bedrijf. De regering vroeg of Yang het kon herstructureren als een privéonderneming, in de stijl van Gorbatsjovs perestrojka, een eufemisme voor privatisering. In 2001 registreerde Yang haar eigen werkgever als Tianhong Silk Co. Ltd.
Ik dacht dat Tianhongs metamorfose van een falend gemeentelijk bedrijf in een geprivatiseerde wereldexporteur gewoon een kwestie van goede timing was, een toonbeeld van China’s doortastende aanpak rond de eeuwwisseling, toen de regering aanstuurde op gulle belastingverlagingen en een flexibel landbouwbeleid. Maar Yang is het daar niet mee eens: ze verwijst naar haar begindagen als technicus in de zijdecultuur en schrijft het succes van het bedrijf toe aan haar band met de individuele huishoudens.
Na hun slechte ervaringen met het overheidsbedrijf wilde Yang een particulier bedrijf dat de coconboeren konden vertrouwen. Dat was niet eenvoudig op een grillige markt met lange toeleveringsketens, vooral niet in het geval van zoiets vergankelijks als die kieskeurige saladevreters die bij het minste of geringste het loodje konden leggen. Zonder de steun van een staatsapparaat hadden de boeren geen vertrouwen in het vasthouden aan tradities, en daar kon Yang wel in komen.
Veel managementbeslissingen van het bedrijf – het kweekproces opdelen in verschillende fasen, het gratis ter beschikking stellen van faciliteiten en voorraden en het transparante prijsbepalingssysteem – waren gericht op het vergroten van economische zekerheid. Ik begin te begrijpen dat de opleving van de zijdecultuur niet aan één factor te danken is, maar eerder aan een reeks praktische, kaizen-achtige duwtjes in de rug, alledaagse verbeteringen zoals controleren of er meer dan vijf op de drieduizend rupsen ziek zijn.
De districten die aan Fucheng grenzen, sproeien regelmatig pesticiden vanuit de lucht. Sommige sproeistoffen komen onvermijdelijk terecht op de moerbeibomen van de coconboeren, met een massale zijderupssterfte als gevolg. De eerste keer dat dit gebeurde, vertelt Yang, stelde ze alle getroffen boeren schadeloos uit eigen zak. Vervolgens werkte ze samen met de lokale overheid om een verzekeringsfonds op te zetten voor pesticideverontreiniging. Later, aan het begin van de coronacrisis, toen de internationale handel een enorme dip kende, leende Yang negen miljoen euro – de eerste lening die ze ooit had moeten afsluiten – om ervoor te zorgen dat Tianhong de cocons van zijn boeren kon blijven afnemen, ongeacht de dalende inkomsten.
Yang denkt dat dit allemaal redenen zijn waarom de boeren terugkeerden naar de zijderupsteelt.
Ze zegt dat ze nooit zelf contact heeft opgenomen met modemerken in Europa. Het nieuws over de zijdecultuurgemeenschap in Fucheng verspreidde zich via mond-tot-mondreclame. Luxemerken die zijde kopen, zegt ze, ‘kopen een traditie’. Een traditie die gebruikmaakt van de transformerende kracht van zijderupsen: groen erin, zijde eruit.
Dag 7
Nacht
Ik sluit me aan bij vijftien boerenknechten in de achtertuin van Guo Xiaobin voor een avondmaal van gestoomde broodjes en vleesstoofpot. Een halfuur later roept hij ons bij elkaar om naar de coconkwekerij te gaan. Binnen branden de lampen en het is er zo licht als overdag. In de coconkamers hoor je normaal gesproken een constant geruis als van motregen. Het zijn de miljoenen kauwende kaken, een geluid waar ik de afgelopen week aan gewend ben geraakt – maar vanavond is het griezelig stil. De rupsen zijn gestopt met eten, al zijn ze niet minder opgewonden. Sommige kruipen al naar een hoek van hun gemeenschappelijke bed en zijn al begonnen zich in te spinnen.
Handelen we te traag, dan beginnen de rupsen zich al op het bed te verpoppen; zijn we te snel, dan verminken we ze
We halen honderden vierkante rasters van gevlochten bamboe uit de opslagruimte, elk ongeveer zo groot als een schaakbord, bestaande uit veertien rijen en kolommen. In groepjes binden we twintig rasters op elkaar tot een grote zuil en hangen boven elk zijderupsbed twee zuilen. We verzamelen die nacht ongeveer een miljoen zijderupsen, die we elk in een eigen hokje zetten, waar ze hun cocon kunnen spinnen zonder de buren in de weg te zitten. Handelen we te traag, dan beginnen de rupsen zich al op het bed te verpoppen; zijn we te snel, dan verminken we ze.
‘Voorzichtig,’ roept Guo terwijl hij toezicht houdt op ons werk. Omdat hij denkt dat ik Tianhongs nieuwste manager ben, houdt hij een handvol rupsen voor mijn neus. ‘Zie dan,’ zegt hij, ‘dit zijn goede rupsen! Bao bei!’ De term heeft twee betekenissen, net als het Nederlandse ‘schat’; je kunt het gebruiken voor voor voorwerpen en voor mensen.
Na een uur of twee werken, beginnen de arbeiders met elkaar te dollen om de moed erin te houden. ‘Je bent zo traag, tante Li!’ roept tante Ma. ‘Je eet wel veel gestoomde broodjes, maar je werkt langzaam!’ Zes gangpaden verder roept tante Li terug: ‘Ik ben zeker niet zo snel als jij. Vlug als jij bent met de kerels!’ Er klinkt luid gelach.
‘Genoeg! Weer aan het werk!’ beveelt Guo, hoewel hij het niet kan laten mee te lachen.