The Guardian
| Londen | David Goldblatt & Daniel Nolan | 14 mei 2019Viktor Orbán steekt zijn liefde voor voetbal niet onder stoelen of banken. Terwijl bijna de helft van het land onder de armoedegrens leeft, pompt hij miljoenen in de bouw van kolossale stadia. En hij is nog lang niet klaar. ‘We hebben nu een club, maar we willen ook graag een museum, een kenniscentrum en een uitgeverij. Voor de mensen.’
Felcsút lijkt een slaperig Hongaars dorpje als alle andere, met één hoofdstraat en een paar winkeltjes. Tot je het voetbalstadion ziet, dat hoog uittorent boven alle huizen in dit dorp met 1800 inwoners, veertig kilometer ten westen van Boedapest. De in 2014 voltooide Pancho Arena moet wel een van de markantste voetbaltempels ter wereld zijn: meer kathedraal dan stadion, met dat glooiende dak, die koperen torentjes en de gewelfde houten stijlen langs de tribunes om het veld.