Benjamin Netanyahu is begonnen aan zijn vijfde mandaat als premier van Israël. Ondanks de verschillende corruptieonderzoeken die tegen hem lopen is het de rechts-nationalistische partij Likoed gelukt de aandacht af te leiden. Ha’aretz kijkt terug op de erfenis van de 34ste regering.
Het grootste succes van de regering-Netanyahu op wetgevend gebied is ook een van de grootste mislukkingen geweest. De zogenaamde natiestaat-wet, die Israël beschrijft als de natiestaat van het Joodse volk, werd oorspronkelijk voorgesteld als een manier om democratische waarden ondergeschikt te maken aan de Joods-nationale waarden van de staat. De woorden ‘gelijkheid’ en ‘democratie’ komen niet in de wet voor en de Arabische taal is zijn officiële status kwijtgeraakt. Maar de clausule waarmee rechters in hun uitspraken de nadruk hadden kunnen leggen op het Joodse karakter van de staat werd geschrapt en een andere clausule die bedoeld was om gemeenschappen toe te staan waar alleen Joden mogen wonen, werd erg afgezwakt. Andere aspecten zijn alleen symbolisch en komen al voor in bestaande wetten, zoals onder meer bepalingen over de vlag, het symbool van de staat, het volkslied en de aanwijzing van Jeruzalem als hoofdstad van Israël. Onder dat soort wetten valt ook de vlagwet, die drie jaar gevangenisstraf plus een fikse boete oplegt aan iedereen die de Israëlische vlag bekladt. In een onlangs goedgekeurde wet wordt het groepen die ‘tegen het leger’ ageren verboden om op scholen te spreken. Een andere controversiële wet vereist dat organisaties die gefinancierd worden vanuit het buitenland dit in hun publicaties moeten vermelden; dit zou vooral linkse groeperingen treffen. ‘Deze wet symboliseert het ontluikende fascisme dat in Israël opbloeit,’ zei de toenmalige oppositieleider Isaac Herzog.