El País
| Madrid | Antonia Laborde | 01 juni 2022Tien procent van de Chileense bevolking heeft geen fatsoenlijk dak boven het hoofd. Tijdens de pandemie stichtten drieduizend gezinnen ten zuiden van hoofdstad Santiago illegaal een ministad, inmiddels de grootste nederzetting in het land.
Op 13 juli, in de winter van 2020, rende Inés Fuentes op blote voeten haar huurhuis uit, om er nooit meer terug te keren. Haar precaire financiële situatie dwong haar haast te maken. Een groep buurtbewoners had zich verzameld om het privéterrein te bezetten aan de overkant van haar straat in een volksbuurt van Cerrillos, ten zuidwesten van de Chileense hoofdstad Santiago. Fuentes (54), een alleenstaande moeder van vijf kinderen, besteedde haar halve salaris, 250 dollar, aan de huur van haar huis. Vandaar dat ze deze ‘kans’ niet wilde laten lopen. Ze pakte vier palen en markeerde een vierkant op de vuilnisbelt. ’s Avonds zette ze een tent op en ontstak samen met haar nieuwe buurtgemeenschap een vreugdevuur. Die nacht waren ze met tachtig gezinnen. Drie dagen later waren het er al driehonderd, en een maand later vijftienhonderd. ‘De Haïtianen kwamen met hordes tegelijk,’ vertelt Fuentes in de woonkamer van haar huis van 49 vierkante meter, gebouwd van pallets.