‘Rijk, ik?’ Zolang de bovenklasse ontkent, ontstaat er nooit een eerlijke verdeling

© Unsplash

Süddeutsche Zeitung

| München | Barbara Vorsamer | 04 maart 2022

In Duitsland wordt elk jaar ongeveer 400 miljard euro nagelaten. Erfgenamen ontvangen vaak een bedrag dat hoger is dan wat zij zelf gedurende hun leven verdienen. Hoe zou vermogen eerlijker verdeeld kunnen worden?

I hob da wos übawiesn (‘Ik heb wat naar je overgemaakt’), bromde mijn vader door de telefoon en dat was niet echt een verrassing. Mijn vader is geen man die van bankbiljetten vlinders vouwt en tussen een bosje bloemen steekt. Zijn verjaardagscadeaus rollen via BIC en IBAN naar mij toe, meestal enkele honderden euro’s waarvoor ik dan nieuwe schoenen koop of op vakantie ga. Maar dit keer was het 5000 euro. Vet. Veel. Geld. Zo veel geld dat de salarisoverschrijving van de Süddeutsche Zeitung die direct daaronder op mijn rekeningafschrift stond haast een lachertje leek en ik me afvroeg of ik in plaats van te werken voortaan niet gewoon elke drie maanden mijn verjaardag moest vieren.

Dat was tien jaar geleden en voor het eerst drong het tot mij door dat mijn vader misschien wel geld te veel had. Een andere aanwijzing was het mij toegebromde Wenns eich wos Eigenes kaffa woits, dann gib i eich scho wos dazu (‘Wanneer jullie iets voor jezelf willen kopen, dan geef ik jullie er wel wat bij’). Niet veel later kochten we een woning in München en mijn vader maakte de daarvoor noodzakelijke eigen inleg naar mij over. Een bedrag dat hoger was dan al mijn salarissen en honoraria tot op dat moment tezamen.

Niet iedereen krijgt dus iets. De helft van de Duitsers heeft niets en erft niets

Wat doet dat met mij? En wat doet het met onze samenleving dat het zo gaat – en dat niet alleen bij mij? Naar schatting wordt elk jaar in Duitsland wel 400 miljard euro nagelaten. In Frankrijk ontvangt 12 tot 15 procent van de erfgenamen een bedrag dat hoger is dan wat zij zelf gedurende hun leven verdienen. Momenteel berekent econoom Timm Bönke die cijfers voor Duitsland, hij verwacht soortgelijke uitkomsten. Niet iedereen krijgt dus iets. De helft van de Duitsers heeft niets en erft niets. 

‘De mensen bij mij in de straat haten alles wat grof, dom en luidruchtig is, ze willen in het journaal niet worden lastiggevallen met wat onbehouwen types – vooruit, laten we ze medeburgers noemen – van dit land vinden. Dat komt doordat zij een beetje meer in Duitsland opgegroeid zijn dan de anderen, de ziekenhuizen en scholen waren altijd al meer van hen, hun hele leven is één Leeuwenkoning, dit alles zal eens van jou zijn. Alles, Simba.’ 

Zo schrijft Sophie Passmann over haar en mijn milieu in haar vorig jaar verschenen boek Komplett Gänsehaut. Dat milieu is welgesteld, stedelijk en beschaafd. Het koopt fair en organic, woont in de schil rond de binnenstad in een vooroorlogs huis, eet pizza met fior di latte. Ze zijn politiek links-groen-liberaal, maar als het erop aankomt handelen ze conservatief, kopen ze aandelen, beleggen ze in onroerend goed en nemen ze een belastingadviseur in de arm om er voor zichzelf nog wat meer uit te halen. Ze zien zichzelf als het politieke en economische midden, geen van beide is waar, en dat is het probleem.

Foutief zelfbeeld

In enquêtes is slechts 1,2 procent van de mensen van mening dat ze tot de bovenste 10 procent behoren, zelfs [kanselier] Olaf Scholz (maandsalaris: 15.500 euro) en [Bondsdaglid] Friedrich Merz (jaarsalaris met vijf nullen en een miljoenenvermogen) rekenen zich tot de middenklasse. Daarom deze definitie om het eigen buikgevoel te onderzoeken: tot de 10 procent best betaalden behoren diegenen die als single ongeveer 3500 euro netto per maand verdienen, bij een stel is dat 5300 euro. Tot de meest vermogende 10 procent behoort iedereen die meer dan 477.200 euro bezit (beleggingen in onroerend goed en aandelen tellen natuurlijk ook mee).

Het foutieve zelfbeeld van de bovenklasse is een probleem, omdat zij het is die in bedrijven de besluiten neemt, de wetten schrijft en uitlegt hoe de wereld in elkaar steekt. Wie beweert dat hij middenklasse reist en vervolgens alle medereizigers het uitzicht vanaf het bovendek beschrijft, geeft alle anderen het gevoel simpelweg te stom te zijn om uit het raam te kijken. Voor dit artikel spreek ik met veel mensen over geld, bijvoorbeeld met een echtpaar, beiden bedrijfsadviseur, dat samen een kwart miljoen per jaar verdient, met een grafisch kunstenaar die in het huis van haar oma woont en met een gepensioneerde man die zijn huisje in een dure buurt van München heeft afbetaald. Allemaal protesteren ze verontwaardigd als ik hen rijk noem.

Rijk? Wij toch niet! De rijken, dat zijn in veel hoofden mensen als Kim Kardashian, die oorbellen van 75.000 dollar in zee verliest, of de mensen die ruim 9 miljoen euro neertelden voor de duurste woning van München, met uitzicht op het Maximilianeum. Het goedverdienersechtpaar ziet zichzelf niet als rijk, omdat zij geen vermogen hebben en drie kinderen moeten onderhouden. De grafisch kunstenaar vindt zichzelf als zzp’er ook niet rijk, de maandelijkse honoraria zijn karig en onzeker. En grootvader in zijn afbetaalde eengezinswoning? Die heeft toch zeker hard voor zijn geld gewerkt.

Welvaart hangt veel minder af van eigen prestaties dan van wat hun vaders en groot-vaders bij elkaar hebben gebracht

Het probleem van de generatie van Sophie Passmann (1994) is dat hun welvaart veel minder afhangt van eigen prestaties dan van wat hun vaders en grootvaders (meestal waren het mannen) bij elkaar hebben gebracht. Nog maar de helft van wat de Duitsers tegenwoordig aan eigen vermogen bezitten, hebben zij met werken vergaard; de rest werd geërfd of kregen ze cadeau. Voor mijzelf geldt dat momenteel ook min of meer. Zonder schenkingen van mijn vader had ik een heel andere levensstandaard gehad; ik zou in een huurhuis wonen en in plaats van naar de biomarkt zou ik naar de discounter gaan. Mijn ongemak hierover snapt hij niet echt. Vroeger heeft hij voor zijn koophuis ook wat startkapitaal van zijn schoonouders gekregen. Bovendien heeft hij hard voor zijn geld gewerkt, hij heeft het zelf nu eenmaal niet nodig en geeft het aan mij. En ik werk toch zeker ook hard – waarom dan die schaamtegevoelens?

Maar veel mensen van mijn generatie die even hard werken, krijgen niets en dat scheidt ons. De een betrekt op zijn gemak een eigen huis, de ander zwoegt om de huur te betalen. Ondertussen vertellen de boomers nog altijd het sprookje van vooruitkomen door hard werken – het verhaal van de middenklasse – en preken zij de mythe van gelijke kansen. Maar het Duitsland waarin mensen op eigen kracht  welvaart konden vergaren, dat Duitsland bestaat niet meer, zoals Julia Friedrichs in haar recente boek Working Class laat zien. 

De waarde van grond blijft altijd veranderlijk

Het begrip ‘grootgrondbezitter’ is sinds mensenheugenis zo’n beetje synoniem aan rijk en machtig.
In de Middeleeuwen bijvoorbeeld kon adel in bezit van grond de rest van de bevolking uitknijpen, omdat grondbezit letterlijk van levensbelang was: er groeide voedsel op. En als je nergens anders je voedsel vandaan kunt halen, ben je bereid om jezelf als slaaf te onderwerpen in ruil voor een appel en een ei. Gelukkig is die feodale wereld grotendeels verdwenen en tegelijkertijd zijn de betekenis en de waarde van grootgrondbezit veranderd.
Natuurlijk is het nog steeds prettig om als miljardair een groot stuk grond te kunnen aanschaffen, of liever nog: een compleet eiland, om pottenkijkers buiten de deur te houden. Maar het bezit van veel grond is niet langer per definitie een teken van rijkdom. Het is zelfs de vraag of het een zegen is. Vraag maar eens aan boeren in bijvoorbeeld het verpauperde deel van Noord-Frankrijk. Al die hectares leveren hun niet of nauwelijks iets op, maar ze staan dagelijks wel met gebogen rug te ploeteren om de boel een beetje bij te houden. Ondertussen denkt iemand die daarentegen ‘slechts’ 50 of 100 vierkante meter bezit in het centrum van een populaire stad vrolijk fluitend aan zijn oude dag in een zonnig oord.

Grond is een raar iets, want er zal nooit meer van komen, maar de waarde blijft altijd veranderlijk. Dezelfde stukken peperdure grond in binnensteden, waar momenteel prinsen met hippe brillen op afkomen als vliegen op stroop, waren plekken waar je 150 jaar geleden ver weg van bleef vanwege cholera en andere narigheid; de spekkopers zaten toen in Noord-Frankrijk.

Schaamte

Dus voelt iedereen schaamte. De een omdat hij geen geld heeft en meent zelf schuldig te zijn aan zijn misère. De ander omdat hij geld heeft en het vage gevoel dat het ergens niet klopt. Maar omdat men niet graag toegeeft te profiteren van de situatie, wordt de eigen welvaart gebagatelliseerd. In smalltalk is de eigen woning dan zo’n 100.000 euro minder waard, waarmee de ander het gevoel krijgt de vastgoedmarkt niet goed te begrijpen. Die designbank? Was heel goedkoop, liep ik toevallig tegenaan. Die vakantiewoning in Kitzbühel? Hebben mijn ouders al eeuwen, vroeger was het immers nog prima betaalbaar daar. Die pseudobescheidenheid is vaak aardig bedoeld. Maar de facto doet zulk soort zinnen de minder bevoorrechten wanhopen. Over hun eigen arbeidskracht, hun eigen handigheid, 
hun eigen waarde. Waarom slagen zij wel en ik niet? Misschien zou je beter kunnen zeggen: ik heb een kwart miljoen geërfd en kan het me permitteren, jij nou eenmaal niet, sorry.

Juist in de bovenklasse ontbreekt het bewustzijn van de eigen welvaart

Absoluut, zegt Julia Friedrichs. Eerlijkheid inzake geld is belangrijk, ook tegenover jezelf. Maar juist in de bovenklasse ontbreekt het bewustzijn van de eigen welvaart. ‘Daar groeien kinderen vaak op met de verkeerde gedachte “zoals het bij ons is, is het overal”,’ zegt Friedrichs. Daardoor voelen zij zich dan als volwassene al net zomin verantwoordelijk voor sociale ongelijkheid. 

Natuurlijk kun je hun dat ook niet kwalijk nemen. Die verdedigingsreflex – ‘ik heb toch niemand iets afgepakt?’ – steekt onmiddellijk de kop op wanneer je met welgestelden over geld en rechtvaardigheid spreekt. Dat vermogen zich vandaag de dag vrijwel niet meer laat vergaren met werk, ligt aan een belastingwetgeving die arbeid en consumptie steeds meer en bedrijf, kapitaal en vermogen steeds minder belast. Aan een arbeidsmarktbeleid dat een levenslange vaste aanstelling meer en meer laat vervangen door tijdelijke contracten, uitzendwerk, onderaannemers en zzp’ers. Aan bedrijfsmanagers zoals Thomas Middelhoff, die zichzelf schaamteloos hoge bonussen laten uitbetalen voor het fileren, verpatsen en liquideren van ondernemingen. Enzovoorts. Bij twijfel ligt het altijd aan ‘het systeem’, maar daar maken wij allemaal deel van uit. Daarom is het mij te goedkoop om alleen maar naar de regering of naar directie-etages te wijzen en te zeggen: maak dat weer in orde, ik was het niet. Wie geld heeft, heeft verantwoordelijkheid. Maar wat doe ik daarmee?

Het werkt als een soort aflaathandel met de hele maatschappij: overal keurig te veel betalen om zich vervolgens volkomen superieur te voelen

Om in elk geval niets naars met dat fijne geld aan te richten dumpt de bovenklasse haar geld bij voorkeur op de biomarkt, koopt uitsluitend fair geproduceerde kleding, steunt lokale producenten, geeft de pakketbezorger, de werkster en de taxichauffeur een overdreven fooi en kiepert het resterende muntgeld in het kartonnen bekertje van de bedelaar voor de discounter. Het werkt als een soort aflaathandel met de hele maatschappij: overal keurig te veel betalen om zich vervolgens volkomen superieur te voelen. Bij verjaardagsfeestjes laat je weten geen cadeaus te willen (‘we hebben alles al, we hebben niets nodig’) en vraag je in plaats daarvan om donaties voor bootvluchtelingen of voor de kampen op Lesbos. 

Dit mechanisme wordt behoorlijk meedogenloos beschreven door Anke Stelling in haar romans Schäfchen im Trockenen en Bodentiefe Fenster. Ze verhaalt van vrouwen die hun werkster de afgedankte Gucci-jurk cadeau doen omdat het zo slecht bij hun feministische multiculti-zelfbeeld past dat ze hun huis laten opruimen door migrantenvrouwen. Maar het is wel een afgedankte jurk. De geefster zelf ontbreekt het aan niets. Met al deze moreel correcte consumptie en het royaal doorgeven van gebruikte zaken ga je immers nooit over je eigen pijngrens heen. Ook ik niet.

Dat het de consument van bioproducten en faire kleding om een betere wereld te doen is, gelooft Friedrichs niet echt. Ze ziet in de labels een herkenningsteken waarmee de bovenklasse zich kenbaar maakt en onderscheidt. En als we het toch over fair hebben: ze kent niemand die haar werkster werkelijk behoorlijk betaalt, maar wel veel mensen die zich dat goed zouden kunnen permitteren.

Op de vraag welk uurloon ze juist zou vinden, antwoordt ze: 20 à 25 euro. En dat, ja dat zijn de hefbomen waarmee welgestelden echt iets ten goede zouden kunnen veranderen, meer dan met moreel shoppen en een egocentrische schaamteshow op Instagram. Wereldverbeteraars uit de bovenklasse zouden hun vastgoed betaalbaar moeten verhuren, zich in hun bedrijf hard moeten maken voor een rechtvaardige beloning (ook wanneer zijzelf het geld helemaal niet zo hard meer nodig hebben) en hun medewerkers en dienstverleners behoorlijk betalen. Maar je inzetten voor politieke verandering, dat zou het allerbelangrijkst zijn. Allereerst voor een hogere succesiebelasting en een vermogensheffing. En dan zegt Friedrichs nog: ‘Het ministerie van Financiën heeft een giftenrekening.’

Rijk? Ik toch niet

Ja, dus? Het geld dat ik geschonken kreeg lag ruim onder de vrijstellingsgrens voor de successiebelasting. Ik vind dat natuurlijk niet goed, ik vind de successiebelasting te laag, de vrijstellingsgrens te hoog, maar dat vind ik ook van het reiskostenforfait of de gunstige fiscale behandeling van partners. Dat mag ik dan allemaal niet goed vinden, ze komen wel allemaal terug in mijn belastingaangifte en ik betaal aan de fiscus geen euro te veel. Is dat niet wat goedkoop? Een hogere successiebelasting in theorie juist vinden maar in de praktijk niets vrijwillig afstaan zolang de politiek mij daar niet toe dwingt? In gedachte rechtvaardig ik me voor mijzelf: ik ga toch niet vrijwillig successiebelasting betalen aan een staat die daarmee vervolgens zijn schulden betaalt? Dan geef ik het geld toch liever zelf uit. Of: laten de superrijken eerst maar eens beginnen met vrijwillig belasting  betalen, de BMW-erfgenamen Susanne Klatten en Stefan Quandt bijvoorbeeld, die alleen al afgelopen jaar 800 miljoen euro aan dividend opstreken.

Daar gaan we weer: rijk? Ik toch niet! En zo ja, dan jij ook, dan wij allemaal. Met zulke cirkelredeneringen om jezelf te rechtvaardigen kan iedereen eeuwig niets blijven doen. De bescheiden financiële injecties die sommigen van de naoorlogse generatie aan hun kinderen konden doorgeven, is in veel voormalige middenstandsgezinnen uitgegroeid tot een flink vermogen. Ze waren als het gist dat het deeg van economische bloei en individuele vlijt deed rijzen. Vandaag worden daarentegen gelijk de koeken nagelaten.

De Bewegunsstiftung deelt geen brood uit, maar helpt het gist rijzen

In plaats van die gewoon op te eten zouden erfgenamen via de Bewegungsstiftung ook iets heel nieuws kunnen bakken. In 2002 stichtten Christoph Bautz en Jörg Rohwedder met kennissen deze stichting op met een startkapitaal van 250.000 euro. Inmiddels hebben via de stichting bijna tweehonderd mensen ettelijke miljoenen euro in diverse projecten geïnvesteerd. Bijvoorbeeld in de Seebrücke (project voor het redden van bootvluchtelingen), in meer sociale woningbouw en in meer verplegend personeel in ziekenhuizen. Het verschil met andere liefdadigheidsprojecten: de Bewegungsstiftung ondersteunt uitsluitend projecten die maatschappelijke verandering bevorderen. Zij deelt geen brood uit, maar helpt het gist rijzen.

Een ander idee is om op z’n minst een deel van de enorme nalatenschap (weet u het nog: 400 miljard euro per jaar) rechtvaardiger te verdelen. Dat vergt een hogere successiebelasting, een hogere vermogensheffing, logisch. Maar dan moeten die gelden niet simpelweg naar de rijksbegroting vloeien, maar direct weer worden uitgekeerd: als startkapitaal voor iedereen die meerderjarig wordt. ‘Sociale nalatenschap’, noemt Julia Friedrichs dit voorstel van liberale wetenschappers in haar boek; het zou een soort gist zijn voor iedereen. Mij spreekt dit idee het meeste aan en als het ministerie van Financiën daartoe een rekening zou openen, zou ik wel wat overmaken.

Recent verschenen