Reportagen
| Bern | de redactie | 23 augustus 2016Hij wint, hij zweeft, hij zinkt, hij slaat te pletter, en bloedend zweert hij nooit meer een stap in het casino te zetten. Maar dan steekt het Beest de kop op en fluistert verleidelijk: ‘Je wilt toch een nieuwe Playstation, niet dan?’ De schrijver van deze pageturner is pas veertien als zijn inleg verdubbeld aan de roulettetafel en het casino zijn vesting wordt. ‘Een microkosmos waar mijn verstand regelmatig zoekraakte.’
De mevrouw achter het kogelvrije glas bekijkt me eens goed om te zien of ik zelfmoordplannen heb. Ik ben 29 en moet er niet aan denken dat het daarbij blijft. Integendeel. Ik voel me opgelucht en sta met een optimistisch, ietwat scheef glimlachje op mijn gezicht tegenover haar. Aan het loket van het casino. Ik heb uit mezelf een formulier gevraagd voor een vrijwillig entreeverbod. Ik geloof dat de casinomevrouw Dolores heet. Al vijftien jaar zie ik haar hier zitten, terwijl ik geld verspeel. De eerste jaren was ze mooi. Tussen de eeuwig knipperende lampjes werd ze steeds grijzer. Pas als Dolores heeft vastgesteld dat ik niet naar de strop zal grijpen, overhandigt ze me het formulier, want in de regel roepen vooral suïcidale gokkers, die zojuist alles verloren hebben, op deze manier om hulp. Ze legt uit dat ik een heel jaar nergens in het land meer mag spelen, en als ik na afloop van die termijn weer wil beginnen, moet ik eerst een aanvraag indienen. Daar moet ik een verklaring van de dokter bij doen waaruit blijkt dat ik door het gokken mezelf niet in gevaar breng. Voordat ik mijn handtekening zet, aarzel ik even. Ik kijk nog een keer naar de roulettetafels, zoek het Beest, kijk de verwelkte muurbloem aan de kassa nog eens aan, kijk nog een keer naar de tafels. Ik teken en ga ervandoor.