The Atlantic
| Boston | Samer Sinijlawi | 20 december 2024Er is nog steeds een weg naar duurzame vrede in Israël en Palestina, schrijft de Palestijnse politiek activist Samer Sinijlawi. ‘Maar om daar te komen, zullen beide partijen hun manier van denken radicaal moeten omgooien – evenals hun leiderschap.’
Vaak wordt aangenomen dat het conflict tussen Israëliërs en Palestijnen onmogelijk op te lossen is, dat het een kwestie is van twee nationale bewegingen met onverzoenlijke wensen voor één klein stukje land. Zo voelt het al bijna een eeuw, en misschien is dat gevoel nog nooit zo sterk geweest als in het afgelopen jaar, een jaar van woede en verdriet.
Maar als Palestijn die geboren is in de Oude Stad van Jeruzalem, die de bezetting heeft meegemaakt en die vijf jaar in een Israëlische gevangenis heeft gezeten, zie ik een uitweg. Zelfs nu, terwijl de pijn nog zo vers is, geloof ik dat de Palestijnen een eigen staat kunnen stichten en dat de twee volken naast elkaar kunnen bestaan. Maar om daar te komen zullen beide partijen hun manier van denken radicaal moeten omgooien – evenals hun leiderschap.
De toekomst die ik me voorstel is in sommige opzichten geworteld in een verleden dat ik me herinner uit mijn jeugd in het begin van de jaren tachtig. In de drukke straten van de Oude Stad wist iedereen tot welke gemeenschap hij behoorde, maar deelden de mensen samen de ruimte. Als jongetje begreep ik nog niet wie boven wie stond; ik wist alleen dat iedereen aan het eind van de week druk in de weer was: joden gingen naar de synagoge, christenen naar de kerk en moslims volgden de roep van de muezzin om te gaan bidden. Mijn familie is islamitisch, maar ik ging naar een christelijke school. Ik vroeg me nooit af hoe natuurlijk deze gelaagde realiteit was.
Maar toen, in 1987, begon de eerste intifada. Ik was veertien. Ineens werd ik het conflict in gezogen, aangetrokken tot wat ik op straat hoorde en op televisie zag, en wat een eenvoudiger verhaal was dan wat ik in Jeruzalem had gekend – de strijd van mijn volk, dat het gewapend met stenen opnam tegen tanks. Ik wilde ook stenen gooien, erbij horen. En dus deed ik dat. En net als veel van mijn vrienden werd ik als tiener uiteindelijk gearresteerd en door een militaire rechtbank veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf.
Begrip
Dit was het pijnlijkste moment van mijn leven. Mijn jeugd was voorbij. Ik kon de middelbare school niet afmaken. Maar mijn ervaring in de gevangenis heeft me op een onverwachte manier veranderd. Ik leerde er andere dingen. Ik werd verkozen tot woordvoerder en moest onderhandelen met de gevangenisautoriteiten, of het nu ging om beter eten of om speciale toestemming voor familiebezoek. En ik kreeg meer begrip voor mijn vijand.
Op straat bedekten wij ons gezicht met een keffiyeh, en de vijand zag ons alleen door het vizier van een geweer. Maar nu leerde ik een paar Israëliërs kennen, ik kon hun ogen zien en zij de mijne. Ik leerde Hebreeuws, ik leerde hun naam. En ik zag voor het eerst dat deze mensen, de onderdrukkers voor wie ik bang was geweest, zelf hun eigen angsten hadden. Ze waren bang voor ons, de Palestijnen, voor het geweld dat wij hun zouden kunnen aandoen, voor het geweld dat wij hun al aandeden. Voor mijn eigen volk, dat door Israël wordt onderdrukt, is het moeilijk om dit te begrijpen, maar de angst van Israëliërs is reëel en oprecht, en niet overdreven of verzonnen. De beelden van 7 oktober staan in hun geheugen gegrift. Vooral sinds dat bloedbad verlangen zij naar het soort veiligheid waar ieder van ons naar verlangt, en zij zullen de veiligheid van hun familie nooit op het spel zetten. Het is geen suïcidaal volk.
Ik heb ook geleerd hoe ik met Israëliërs moet onderhandelen. Ze kunnen koppig zijn, misschien vanwege hun eigen geschiedenis van overleven. Je hoeft niet te verwachten dat je iets bereikt door druk uit te oefenen. Geloof me, de Palestijnen hebben het geprobeerd: de strategie is al tientallen jaren om geweld te gebruiken tegen Israëlische burgers en de wereld te smeken om Israël te dwingen concessies te doen. Maar dit heeft niet gewerkt. Proberen de Amerikaanse president zover te krijgen dat hij de Israëliërs behandelt met de wortel en de stok is zinloos. Wij moeten zelf met ze dealen, dat is de enige manier. En net zoals wij onze behoeften hebben – waardigheid, rechten, onafhankelijkheid – hebben ook zij hun behoeften; we moeten manieren vinden om hen gerust te stellen over hun veiligheid, om hun angst weg te nemen.
Het lijkt alsof we de helft van ons leven in de rij staan te wachten terwijl er een Israëlische soldaat met een geweer naast ons staat
Ik zie het conflict vaak als iets wat DNA bezit. De ene streng is de behoefte aan veiligheid en de andere een verlangen naar waardigheid. Ik heb geen speciale opleiding hoeven volgen om dit te leren; het hoort bij de realiteit van het Palestijnse leven. Wij leven in een staat van constante vernedering: bij elk checkpoint, elke keer als we een grens over moeten, als kolonisten op de Westelijke Jordaanoever onze mensen aanvallen en vermoorden en ongestraft onze akkers verbranden. Het lijkt wel alsof we de helft van ons leven in de rij staan te wachten terwijl er een Israëlische soldaat met een geweer naast ons staat. We hebben geen vrijheid. Elke vorm van menselijke waardigheid wordt ons ontzegd. En dit bestaan, het gevoel om voor altijd vertrapt te worden, is nu al minstens drie generaties lang ons deel.
Dit is het DNA, een verlangen naar zowel veiligheid als zelfbeschikking. Door deze twee verlangens te erkennen en ernaar te luisteren – in plaats van steeds over goed en slecht te spreken of telkens weer de geschiedenis te herhalen – kunnen mensen van goede wil het conflict oplossen. Ik maak deel uit van een initiatief – georganiseerd door Ehud Olmert, de voormalige premier van Israël, en Nasser al-Kidwa, de voormalige Palestijnse minister van Buitenlandse Zaken – dat precies dat wil bereiken. Wij streven naar een staakt-het-vuren in Gaza en naar de terugkeer van de gijzelaars die Hamas al sinds 7 oktober vasthoudt; daarnaast hebben we de details van een tweestatenoplossing uitgewerkt, met een plan voor het trekken van de grenzen, het bepalen van de status van Jeruzalem en de wederopbouw van Gaza.
De contouren zijn niet zo moeilijk te bedenken, maar er staan veel dingen in de weg. Ik zie vier belangrijke obstakels, twee binnen de Israëlische en de Palestijnse samenleving en twee van buitenaf.
Concessies
De Israëlische premier Benjamin Netanyahu en zijn rechtse regering willen geen concessies doen aan de Palestijnen. Ze hebben nauwelijks oog voor ons en zijn vastbesloten om onze eisen voor onbepaalde tijd te negeren. Maar ik denk niet dat zij de meerderheid van de Israëliërs vertegenwoordigen; velen hebben een hekel aan Netanyahu en willen dat er een einde komt aan zijn bewind. Ik denk dat degenen die elke week met tienduizenden tegelijk protesteren in Tel Aviv en Jeruzalem wel weten dat de status quo voor geen van beide volkeren acceptabel is.
Dus dit is het eerste obstakel: Netanyahu en zijn reactionaire, racistische bondgenoten. De Israëliërs moeten een manier vinden om hem en de extremisten weg te stemmen. Zolang de Israëlische leiders het nut van de oprichting van een Palestijnse staat niet inzien en zich onverschillig opstellen tegenover ons leven en onze behoeften, zal er niets veranderen. Maar het tweede obstakel dat ik zie, ligt voor mij dichter bij huis en is net zo cruciaal: het corrupte en incompetente leiderschap van Mahmoud Abbas, de president van de Palestijnse Autoriteit.
Ik ontmoette Abbas voor het eerst als lid van een Fatah-jongerendelegatie, kort na het einde van de eerste intifada. Na mijn vrijlating uit de gevangenis, in 1993, raakte ik betrokken bij de partij, destijds de grootste in de Palestijnse politiek. Mijn medeafgevaardigden en ik waren in de twintig; Abbas, destijds de tweede man van Fatah, was in de vijftig. ‘Jullie zijn de leiders van morgen,’ zei hij tegen ons. Inmiddels is Abbas bijna negentig en zijn wij in de vijftig. Door de jaren heen heeft hij ervoor gezorgd dat de ‘morgen’ die hij beloofde nooit kwam. Hij werd in 2005 tot president gekozen voor een ambtstermijn van vier jaar. Hij heeft er inmiddels bijna twintig uitgezeten, zonder ook maar één herverkiezing. In die periode heeft hij onze democratie, onze veiligheid, onze economie en onze waardigheid in gevaar gebracht.
Abbas verloor de parlementsverkiezingen van 2006 van Hamas en moest het jaar daarop het leiderschap over Gaza aan hen overlaten. Maar hij had de afgelopen twee decennia kunnen gebruiken om de Westelijke Jordaanoever op te bouwen en transparante, controleerbare instellingen te creëren die een bloeiend alternatief voor Hamas zouden vormen. Dat heeft hij niet gedaan, en daardoor kregen extremisten de kans om het vacuüm op te vullen. In 2021 annuleerde Abbas nog geplande verkiezingen, dit keer nadat Fatah zich in drie partijen had opgesplitst. Jongere, hervormingsgezinde Fatah-leiders stonden klaar om te proberen dat alternatief te realiseren; zij hadden een tegenwicht kunnen bieden aan het extremisme dat uiteindelijk leidde tot de aanslagen van 7 oktober. Maar Abbas stond hun in de weg.
Netanyahu en Abbas zijn de grootste interne obstakels
Palestijnen willen verandering. Uit opiniepeilingen blijkt dat ongeveer 90 procent van de bevolking wil dat Abbas aftreedt. Maar hem afzetten is niet alleen belangrijk voor de Westelijke Jordaanoever en voor de mogelijkheid om met de Israëliërs te onderhandelen, het is ook essentieel voor de toekomst van Gaza. Hoe wreed en onderdrukkend het Hamas-regime ook is geweest, de inwoners van Gaza willen niet dat het wordt vervangen door Abbas.
In plaats daarvan zouden Palestijnse politieke leiders een eenheidsregering moeten vormen die bestaat uit niet-partijgebonden nationale figuren; hervormers van Fatah zoals Nasser al-Kidwa, de voormalige veiligheidschef Mohammed Dahlan en, met een beetje geluk, de gevangen Fatah-leider Marwan Barghouti; en zelfs leden van niet-extremistische islamistische facties zoals de Ra’am-partij uit het Israëlische parlement. Deze brede coalitie zou dan verantwoordelijk zijn voor de wederopbouw van Gaza en het verenigen ervan met de Westelijke Jordaanoever. Ze zou de steun nodig hebben van Arabische landen en de internationale gemeenschap – en natuurlijk erkenning door Israël.
Dit is allemaal onmogelijk zolang Netanyahu en Abbas aan de macht blijven, en daarom zijn zij de grootste interne obstakels. Maar er zijn ook twee externe struikelblokken.
Het eerste is duidelijk: Iran is de vijand van zowel Israëliërs als Palestijnen die vrede willen, en van alle gematigde krachten in het Midden-Oosten. Iran heeft Hamas en Hezbollah gesteund, groeperingen waarvan de ideologie en het handelen tot niets anders zullen leiden dan tot eindeloze oorlog. De beste manier om Iran tegen te gaan is om Israël relaties te laten opbouwen met de Emiraten en de Saoedi’s en met een hervormde Palestijnse Autoriteit. Maar daarvoor moeten Abbas en Netanyahu eerst weg.
Het Westen
Het tweede externe struikelblok lijkt misschien verrassend, maar is daarom niet minder belangrijk om te onderkennen: de extreme sentimenten in het Westen. Ik begrijp wat de motivatie was voor de protesten op Amerikaanse universiteiten. Ik heb getreurd om de dood van elke Gazaan en ik ben zeker niet tegen vreedzaam demonstreren. Maar ik denk dat sommigen die zichzelf pro-Palestina noemen en onder de Palestijnse vlag meedoen aan demonstraties, ons echt kwaad doen – en ik zou hetzelfde willen zeggen over sommigen die onder de Israëlische vlag demonstreren en zichzelf pro-Israël noemen.
Deze protesten hebben de standpunten van Hamas en Netanyahu alleen maar verhard. Ze oefenen de verkeerde druk uit, namelijk die tegen het sluiten van compromissen. Tegen het zien van elkaar en het vinden van manieren om dichter bij elkaar te komen. Ze vervreemden de gewone Israëliërs en Palestijnen van elkaar. Wat mij betreft is er maar één idee waar we ons achter kunnen scharen, maar één pro-Israëlische, pro-Palestijnse slogan: ‘Stop de oorlog en bevrijd de gijzelaars’. Iets anders gaat niet helpen, zeker geen slogan als ‘From the river to the sea, Palestine will be free’.
Ik weet hoe moeilijk deze obstakels te overwinnen zijn; als Palestijn ben ik gewend aan eindeloze teleurstellingen. Het is veel gemakkelijker om zelfingenomen te blijven, om te geloven dat met genoeg geschreeuw of raketten de dingen vanzelf ten goede zullen veranderen. Maar dat zal niet gebeuren – dat kan pas als de twee partijen bereid zijn oprecht naar elkaar te kijken.
Ik heb in de loop der jaren met veel Israëliërs gesproken, eerst nadat ik was gekozen tot internationaal secretaris voor Fatah-jongeren en daarna als hoofd Israëlische betrekkingen voor de partij. Met velen van hen ben ik goed bevriend geraakt, niet alleen met mensen ter linkerzijde en in het midden, maar ook met mensen ter rechterzijde. Van al deze gesprekken heb ik een aantal lessen geleerd.
Haat heeft de Palestijnen nooit iets opgeleverd, behalve nog meer ellende
Ik heb allereerst besloten de ander niet te haten. Om een eenvoudige reden: wij hebben mensen van hen gedood en zij hebben mensen van ons gedood. Haat heeft de Palestijnen nooit iets opgeleverd, behalve nog meer ellende. Daarnaast heb ik besloten om Israëliërs nooit de les te lezen over moraliteit, over wat ze wel en niet moeten doen. In plaats daarvan heb ik ervoor gekozen me te richten op mijn eigen kant, op het voorbeeld dat ík geef.
Daarom ging ik begin dit jaar voor een condoleancebezoek naar Kfar Aza, een van de kibboetsen die op 7 oktober werd aangevallen. Ik heb er voor de camera’s de daden van Hamas veroordeeld. Ik wilde niet dat de geschiedenis zou vastleggen dat geen enkele Palestijn zich tegen deze gruweldaad zou uitspreken. In Kfar Aza, op zo’n anderhalve kilometer van de stad Beit Hanoun in Gaza, kon ik rook zien en bommen horen; ik wist wat daar gebeurde, maar ik was alleen gekomen om te veroordelen wat Hamas in naam van de Palestijnen, in mijn naam, had gedaan. Op een dag zal er een Israëliër voor ons staan en veroordelen wat er in Gaza is gebeurd. Ik hoef hun niet de les te lezen; het enige wat ik kan doen is mijn voorbeeld geven.
Ik weet dat het controversieel is om te zeggen, maar ik denk dat de Palestijnen de eerste stap moeten zetten. Voor ons is er meer urgentie dan voor de Israëliërs. Zij lijden onder het conflict, maar niet zo erg als wij. Zij kunnen nog eens 75 jaar wachten tot het voor hen noodzakelijk wordt om het land te delen, maar wij kunnen niet nog eens 75 uur wachten. Zij hebben een luchtmacht, wij niet. Zij hebben tanks, wij niet. We hebben decennium na decennium doorgebracht zonder met hen enige vooruitgang te boeken. Als praktisch ingestelde persoon ben ik tot de conclusie gekomen dat we iets anders moeten proberen.
Prioriteit
Als Palestijnen moeten wij een strategie opzetten die prioriteit geeft aan de veiligheid van de Israëliërs – niet in het belang van de Israëliërs, maar in ons eigen nationale belang. We moeten ervoor zorgen dat de Palestijnse Autoriteit geweld door Palestijnen naar behoren strafbaar stelt – net zoals Israël een einde moet maken aan het geweld van kolonisten op de Westelijke Jordaanoever en moet respecteren dat het leven van Palestijnen net zo heilig is als dat van Israëliërs. Beide partijen in dit conflict moeten hun gewelddadige neigingen in bedwang houden. En dan zal onze boodschap aan de Israëliërs zijn: voor wat, hoort wat. Als wij ervoor zorgen dat jullie je veiliger voelen, als wij instituties opbouwen die het geweld effectief beteugelen, die een succesvolle economie voor de Palestijnen opbouwen, die stabiliteit en transparantie creëren, dan verwachten wij van jullie meer waardigheid, vrijheid en vertrouwen.
De tweestatenoplossing lijkt op dit moment onmogelijk, dus moeten we die stap voor stap opbouwen door aan beide kanten een bijdrage te leveren – zodat we uiteindelijk klaar zijn voor de moeilijke beslissingen. Dit moet van bovenaf beginnen, en daarom hecht ik zo veel waarde aan nieuw leiderschap. Mensen moeten zien hoe vertrouwen kan ontstaan. Als ik de premier van de toekomstige staat Palestina was, zou ik willen dat de Israëlische premier mijn beste vriend was. Ik zou hem en zijn gezin uitnodigen voor een etentje en ze kennis laten maken met mijn vrouw en kinderen. Wederzijds vertrouwen tussen de hoogste leiders zal het vertrouwen tussen de mensen bevorderen.
Zelfs nu, nadat er in het afgelopen jaar tienduizenden doden zijn gevallen in Gaza, blijf ik erbij dat de meerderheid van de gewone Palestijnen en de gewone Israëliërs een uitweg willen vinden.
Ik heb onlangs besloten een master in conflictoplossing te volgen aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem. Elke maandag als ik naar college ga, krijg ik een levendige illustratie van hoe de toekomst eruit zou kunnen zien. Toen ik jonger was, leek de Hebreeuwse Universiteit verboden terrein voor Palestijnen; het voelde zelfs verkeerd om langs de poorten van de campus te lopen. Maar tegenwoordig bestaat de studentenpopulatie voor bijna 20 procent uit Arabieren en dragen veel jonge vrouwen een hidjab.
Ik zie dat velen, zowel Israëliërs als Palestijnen, bijna dezelfde hangertjes dragen waarop hetzelfde gebied staat afgebeeld
Als ik naar deze studenten kijk, zie ik dat velen van hen, zowel Israëliërs als Palestijnen, bijna dezelfde hangertjes dragen waarop hetzelfde gebied staat afgebeeld – het gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee – dat beide partijen in zijn geheel opeisen voor hun eigen volk. (En ik durf te wedden dat beide hangertjes in dezelfde fabriek in China zijn gemaakt.) Maar vervolgens gaan ze naar dezelfde colleges en luisteren ze naar dezelfde professoren, en soms wijst een docent twee Israëlische studenten en twee Palestijnse studenten toe aan dezelfde onderzoeksgroep en werken die studenten, elk met hun eigen kettinkje, samen. Op dat moment zijn de verschillen tussen hen niet meer van belang; ze proberen allemaal gewoon hun studie af te ronden. En ik beloof je: ze willen elkaar echt niet de zee in gooien.
Ze dragen die hangertjes omdat ze in de war zijn, omdat hun geest is vergiftigd door hun politieke leiders. Deze jonge mensen, die weten hoe ze zo goed moeten samenwerken, die weten hoe ze moeten geven en nemen, weten allang hoe ze elkaars buren moeten zijn. Ze hebben alleen nog leiderschap nodig dat de kans daarop vergroot. Dat leiderschap is er nu niet, en dat is de echte vijand voor zowel Israëliërs als Palestijnen.
Samer Sinijlawi is een Palestijnse politieke activist en de oprichter van het Jerusalem Development Fund.