Financial Times
| Londen | Hedley Twidle | 19 september 2016De manier waarop de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge een artistieke taal ontwikkelde die persoonlijk en speels is, maar óók doordrenkt van politiek, blijft verrassen, in zijn hele oeuvre.
De katten maken me duidelijk dat ik goed zit. Twee beeldjes van spichtige wezens die elkaar aankijken, ieder op een kant van het hek in Houghton, een van Johannesburgs welvarende buitenwijken die schuilgaan achter palissanders. Ik herken de katten van tekeningen, etsen en films – waarin katten tevoorschijn komen uit een radio (Ubu Tells the Truth), zich opkrullen tot een bom (Stereoscope) of veranderen in een espressopot (Lexicon). Dit keer zijn ze van metaal en zwaaien uiteen, bieden mij zicht op een steile oprit met bovenaan een gebouw van glas en steen, rustend op pilaren, te midden van weelderig groen: de studio. Een tuinman leidt me langs een paar palmvarens naar de ingang aan de rechterkant, waar een assistent me mee naar binnen neemt en naar William Kentridge brengt. Kentridge draagt een blauw in plaats van een wit overhemd, maar verder stemt alles tot in detail overeen met zijn zelfverkozen uniform: zwarte broek, zwarte schoenen, het koordje van een pince-nez door een knoopsgat, het knijpbrilletje zelf in een borstzakje als het niet op zijn neus staat.